Ooit schreef ik een blog over mijn ervaringen in een overvolle supermarkt. Op de dag voor Kerst, omdat mijn geplande vlucht (lees: vakantie omdat ik geen Kerst wilde vieren) naar België geen bourgondisch hoogstandje zou worden, maar een enkeltje Febo. Het was oorlog in de supermarkt, ondanks het feit dat de kerstperiode er eentje van vrede zou moeten zijn. Mijn planning viel in het water door de onverhoopte annulering van de vakantie, alsook mijn goede humeur.
En dat humeur was het steekwoord dat ik voor vandaag heb onthouden, in relatie tot de supermarkt. Flashback!
Terwijl de ontspanning zich een weg baande door mijn lichaam en geest tijdens de middagwandeling met mijn twee honden, was de rij in de plaatselijke supermarkt zich hoogstwaarschijnlijk al aan het ophopen. Gelukkig was ik me daar op dat moment, in het mooie duingebied, niet van bewust. Ik genoot me suf van de ondergaande zon, de vogeltjes, de herfstkleuren en mijn twee geliefde viervoeters. Blijdschap alom, van ons alle drie. Bijna huppelend van geluk kwamen we weer thuis.
En toen was het tijd om te bedenken wat ons diner voor vanavond zou worden. Om een diner te bereiden, zijn er allerlei ingrediënten nodig en op zondagavond is de supermarkt daar de uitgesproken locatie voor. Ik woon in een minuscuul dorpje met amper 3000 inwoners en één supermarkt met welgeteld één caissière. Althans, als ik boodschappen ga doen. Meestal is die ene caissière ook nog eens zo jong dat ik zijn of haar oma had kunnen zijn, maar dat zal wel aan mij liggen. Niet dat jonge mensen niet hard werken hè, begrijp me niet verkeerd.
Tegelijk met voor mijn gevoel alle amper 3000 inwoners van mijn geliefde dorp
stond ik in de winkel. Nog steeds met dat gelukzalige gevoel dat ik had
overgehouden van mijn wandeling. Ik baande me een weg tussen de groenten en
kaas en verse pasta’s en had al snel in mijn mandje wat ik wilde.
Ondertussen stonden drie pubers in kleding met het logo van de supermarkt midden in de winkel met elkaar te chillen. Onderwerp van chillen was een gevallen pot appelmoes. “Die ga ik écht niet opruimen hoor.” En daar begon mijn gevoel te veranderen. Want he, je bent aan het werk. En als je het niet uit jezelf doet, dan verwacht ik toch op zijn minst iemand met leidinggevende capaciteiten die je vertelt dat je betaald wordt om de dingen te doen waarvoor je bent aangenomen, en daar hoort het opruimen van een gevallen pot appelmoes volgens mij óók bij.
Maar helaas, op zondag werkt de leidinggevende meneer of mevrouw blijkbaar niet, want die was in geen velden of wegen te bekennen. Het chillen ging dus onverminderd door. En dat terwijl minderjarige collega nummer vier zich werkelijk te pletter zat te scannen aan de kassa. Die ene caissière dus. Het kind in kwestie was bijna net zo rood als haar werkkleding.
Ik sloot aan in de rij bij de enige kassa die in werking was. Een rij met 2999 dorpsgenoten. Nummer 3000 besloot aan de snelkassa te gaan staan, waar weliswaar verder geen personeel aanwezig was (die hadden het druk met chillen en de appelmoestaak te verdelen), maar ja, als je een pakketje wilt afgeven dan hoor je je daar te melden. Ondertussen werd het arme kind dat zat te scannen nog roder dan haar werkkleding en gingen de mensen in de rij steeds dichter tegen elkaar aan staan. Inclusief de twee beschonken mannen achter mij. Nu was mijn humeur al enigszins richting het nulpunt aan het dalen, na het ruiken van hun zweetlucht, alchoholwalm en ondefinieerbare stank begon het bijna tien graden te vriezen in mijn gemoed. Gat. Ver. Dam. Me. Mijn winkelmandje was mijn enige wapen, dus die manoeuvreerde ik vakkundig tussen mij en die twee meurende smeerpijpen.
Terwijl de rij niet kleiner werd, de jeugd vrolijk verder chillde en de meneer bij de snelkassa zijn geduld verloor en met luide stem verkondigde dat er nu wel eens iemand mocht komen om hem te helpen, raakte de enige caissière volledig overwerkt. Artikelen vlogen over de band, komkommers en speculaasbrokken kwamen in tassen waar ze niet hoorden, en er kwam geen hulp. Geen van de collega’s had de tegenwoordigheid van geest om bij te springen. De pot appelmoes lag onaangeroerd tussen de schappen, aan scherven gespat. Geen leidinggevende te bekennen die het werk kwam verdelen en die de chillende pubers aan het werk zette. Geen hulp, wel een compleet overspannen caissière, een tegen elkaar persende meute en een inmiddels hysterische man aan de snelkassa.
Nadat ik eindelijk mijn boodschappen had afgerekend, die twee stinkende kerels had afgepoeierd en alles in een tas had geflikkerd, mocht ik de supermarkt verlaten. Mijn humeur had opmerkelijk veel weg van het humeur dat ik toen op de dag voor Kerst had. Hoewel er toen wel gewoon voldoende caissières aan het werk waren. Beste leidinggevende, ik stel voor dat je beter leiding geeft. Dat je mensen, hoe jong ze ook zijn, leert dat ze best zelf initiatief mogen nemen en hun overspannen collega te hulp mogen schieten. Voor mij was dit de laatste keer alhier. Hoe handig het ook is, zo’n supermarkt om de hoek: ik ga voortaan wel naar de concurrent. Kijken of die wel weet hoe je moet plannen en leidinggeven.


